Dossier. Marxisme, racisme en de klassenstrijd

We publiceren een dossier van de Workers & Socialist Party (WASP) uit Zuid-Afrika, aanvankelijk gepubliceerd in 2016. Het dossier handelt over ras en racisme. We starten met een inleiding over de marxistische benadering van deze belangrijke kwesties aan de hand van een beschrijving van de historische opkomst van racisme.

Inleiding

Het is ondertussen meer dan 20 jaar geleden dat het blanke minderheidsbewind en het racistische apartheidssysteem in Zuid-Afrika verdwenen is. Maar voor de zwarte meerderheid hebben de grote veranderingen eigenlijk enkel meer van hetzelfde gebracht. De blanke privileges zijn nooit verdwenen. De samenleving is vandaag ongelijker dan onder de apartheid. De helft van alle zwarte huishoudens vecht om te overleven met minder dan 2.500 Rand per maand, de helft van alle blanke huishoudens heeft meer dan 10.000 Rand per maand. De werkloosheid onder zwarten bedraagt bijna 40%, onder blanken is dat 7%.

Maar het is niet alleen een kwestie van economische ongelijkheid die ervoor zorgt dat racisme nog zo prominent is. In het nieuws zijn racistische vooroordelen nooit ver weg. In mei werd een blanke docent van de universiteit van Stellenbosch afgedankt omdat hij een SMS naar een zwarte student had gestuurd waarin hij die student een ‘vuile zwarte’ had genoemd. In januari werd bekend dat blanke ouders een private school in Guateng onder druk hadden gezet om de leerlingen in aparte klassen te steken. In december 2014 werd het racistische beleid van een restaurant in Kaapstad bekend gemaakt aan de hand van een zwart gezin dat stelselmatig werd geweigerd als het een tafel wilde reserveren, terwijl er voor een blanke vriend van het gezin wel plaats was. Eerder dat jaar was er opschudding toen beelden van blanke studenten in Pretoria verkleed als zwart huishoudpersoneel de ronde deden op sociale media.

De komst van de door zwarte studenten geleide campagne Rhodes Must Fall aan de universiteit van Kaapstad waarbij de verwijdering van standbeelden uit het koloniale tijdperk en dat van de apartheid geëist werd, toonde aan dat de blanke privileges nog steeds aanleiding geven tot een gevoel van nationale onderdrukking. Dat is zeker het geval in de elite-universiteiten die bastions van blanke privileges blijven.

De Rhodes-campagne uitte zich in de taal van zwart bewustzijn. Ook de Economic Freedom Fighters (EFF, een organisatie geleid door de vroegere ANC jongerenvoorzitter Julius Malema) verdedigen de daarmee verwante ideeën van Frantz Fanon. Maar hoe antwoorden deze ideeën op de verderzetting van blanke privileges en racisme meer dan 20 jaar nadat de zwarte meerderheid de macht overnam? Heel wat aanhangers van deze standpunten vallen al gauw terug op nationalisme. Onder de apartheid was het nationalisme van het ANC progressief en oversteeg het de stammenverdeeldheid die door het apartheidsregime en voorheen door het kolonialisme gepromoot werd. Maar vandaag, in een situatie waar de zwarte meerderheid regeert, kunnen nationalisme en nationalistische theorieën een reactionaire rol spelen. Ze bieden immers geen antwoord op de verderzetting van blanke privileges en racisme waardoor ze uiteindelijk zelf terugvallen op racistische vooroordelen zoals het idee dat blanken als racisten geboren worden en dat dit nu eenmaal zo is. Vanuit dit standpunt kon het probleem van het in 1994 onderhandelde akkoord over het einde van de apartheid enkel bestaan uit het feit dat de blanken niet ‘in de zee gedreven werden.’ Het falen van het nationalisme om de reële basis van ongelijkheid en armoede in de samenleving uit te leggen, leidt op zijn beurt tot meer ruimte voor stammentwisten en zelfs xenofobie.

Blanke privileges en racisme zijn niet het resultaat van ‘onvermijdelijke’ botsingen tussen blank en zwart. Ze houden stand door de klassenstructuur van de kapitalistische samenleving. Het kapitalisme zelf gaf aanleiding tot het ontstaan van racisme. Voor het kapitalisme was er geen sprake van discriminatie tegen een volledig volk op basis van permanente vooroordelen van zogenaamde minderwaardige afkomst, huidskleur of andere fysieke en mentale kenmerken. Historisch kwam het racisme op om de slavenhandel over de Atlantische Oceaan te rechtvaardigen. Dat was immers een enorme bron van winsten voor de opkomende kapitalistische klasse. Eens het racisme opgang kende, werd het aangepast naargelang de veranderende economische belangen van de kapitalistische klasse in de koloniale veroveringen en als onderdeel van het ideologisch arsenaal van het kapitalisme tegen de revolutionaire arbeidersklasse. De ontwikkeling van racisme bekijken tegen de achtergrond van de opgang, neergang, scherpe ontwikkelingen, … van de klassenstrijd, is de enige manier om te begrijpen waarom er racisme is. Dit vereisteen marxistische analyse.

De marxistische benadering

Voor marxisten zijn alle ideeën, dus ook racisme, uiteindelijk een uitdrukking van sociale omstandigheden. Deze materialistische benadering betekent dat ideeën moeten gezien worden als producten van historische ontwikkeling. Een idee proberen te begrijpen zonder een materialistische benadering is als het onderzoeken van een schaduw los van het voorwerp dat deze schaduw afwerpt. Om racisme te begrijpen, is het nodig om te kijken naar de specifieke historische omstandigheden die het gecreëerd hebben en die het behouden en aangepast hebben tot op vandaag.

De belangrijkste sociale voorwaarde die moet onderzocht worden, is de verhoudingen tussen de klassen zelf. Die verhoudingen komen voort uit hoe de samenleving de productie organiseert. Verschillende manieren om de productie te organiseren hebben geleid tot het bestaan van verschillende klassen. De geschiedenis kende een aantal verschillende klassensamenlevingen. Een gemeenschappelijk kenmerk daarbij is dat een heersende klasse die een minderheid vormt de werkende meerderheid uitbuit door zich het overschot dat door hun arbeid gecreëerd is toe te eigenen (lees: stelen). Dat is de fundamentele tegenstelling in de samenleving.

Verschillende geloofssystemen (of ideologieën) komen op om de positie van de heersende klasse te rechtvaardigen en om de massa’s hun uitbuiting te laten aanvaarden. Verschillende vormen van klassensamenleving vereisten verschillende ideologieën om deze te rechtvaardigen. De geschiedenis van slavenopstanden, boerenrevoltes en massale revolutionaire strijd van de arbeidersklasse in ons tijdperk tonen echter dat de heersende klasse er altijd maar deels in slaagt om de uitgebuite klassen te bedotten.

Het is niet alleen de klassenstrijd tussen de heersende klasse en de uitgebuite meerderheid die van belang is. De strijd tussen concurrerende fracties van de heersende klasse of tussen verschillende uitbuitende klassen kan eveneens een belangrijke rol spelen in het bepalen van de ontwikkeling van de samenleving en de ideologieën die opduiken. Zo was er de concurrentie tussen de verschillende imperialistische kapitalistische klassen in de 20ste en de 21ste eeuw of de strijd tussen de opkomende kapitalistische klasse en de uitgeleefde feodale heersende klasse in de 17de, 18de en 19de eeuwen.

De tegenstrijdige belangen van verschillende klassen vormen de reële sociale basis waarop raciale vooroordelen, discriminatie en onderdrukking vorm krijgen. In de strijd tussen klassen krijgen verschillen van ras, maar ook van gender, leeftijd, seksualiteit en religie vaak een antagonistische vorm die aanleiding geeft tot overeenstemmende ideologieën van racisme, seksisme, homofobie of religieuze vooroordelen. Friedrich Engels ging uitgebreid in op de oorsprong van onderdrukking van vrouwen in de klassensamenleving en de seksistische vooroordelen die daar later uit zouden voortkomen. Nadien werd aangetoond hoe homofobe vooroordelen een opgang kenden in de 19de eeuw op basis van de wijze waarop het gezin georganiseerd werd in de kapitalistische samenleving.

De kracht van de marxistische analysemethode ligt echter niet in een simplistisch materialisme dat stelt dat economische belangen altijd uitgedrukt worden als ideeën en ideologieën op een ruwe en voor de hand liggende wijze. De kracht van de marxistische methode ligt eerder in het dialectisch materialisme.

Dialectiek betekent dat de ontwikkeling van sociale omstandigheden bekeken wordt als processen en interacties. Dit betekent dat het marxisme erkent dat ideeën en ideologieën zelf een interactie kennen met de economische krachten die deze gecreëerd hebben waardoor de sociale omstandigheden bijkomende lagen van complexiteit kennen. Engels legde de nuances van de dialectiek voor de marxistische analysemethode uit in deze brief:

“Volgens de materialistische geschiedenisopvatting zijn de productie en reproductie van het werkelijke leven in de geschiedenis het moment dat in laatste instantie bepalend is. Meer hebben Marx noch ik ooit beweerd. Wanneer iemand dat nu zo verdraait dat het economisch moment het enig bepalende is, dan verandert hij deze stelling in een nietszeggende, abstracte, absurde frase. De economische toestand is de basis. Maar de verschillende momenten van de bovenbouw – politieke vormen van de klassenstrijd en zijn resultaten – staatsinrichtingen die na hun overwinning door de overwinnende klasse zijn vastgesteld enz. – rechtsvormen, en met name de reflexen van al deze werkelijke strijdconflicten in het brein der betrokkenen (politieke, juridische, filosofische theorieën, godsdienstige opvattingen en een ontwikkeling tot een stelsel van dogmata) oefenen eveneens hun inwerking uit op het verloop van de historische strijd en bepalen in vele gevallen overwegend de vorm waarin zij gevoerd wordt. Het is een wisselwerking van al deze momenten waarin de economische beweging zich uiteindelijk noodzakelijk verwezenlijkt door al die oneindige hoeveelheid toevalligheden heen (d.w.z. dingen en gebeurtenissen wier onderlinge, interne samenhang zo ver verwijderd of zo onaantoonbaar is dat wij ze als niet aanwezig kunnen beschouwen, kunnen verwaarlozen). Anders zou de toepassing van de theorie op een willekeurige periode van de geschiedenis makkelijker zijn dan de oplossing van een simpele eerste graadsvergelijking.”

Brief aan J. Bloch, 1890

De opmerking van Engels is belangrijk om te begrijpen wat anders als tegenstrijdigheden in de historische ontwikkeling van racisme kan overkomen. Eens een idee of een ideologie, zelfs een vooroordeel, opgekomen is, kan deze binnen bepaalde grenzen een eigen leven leiden. Onder het gewicht van historische inertie kunnen ideeën langer bestaan dan hun houdbaarheidsdatum. Het is niet mogelijk om als racist geboren te worden, maar het is wel mogelijk om in een racistische samenleving geboren te worden en op te groeien met vooroordelen die gecreëerd werden door de sociale voorwaarden van een periode in het verleden. Ideeën en ideologieën kunnen een nieuwe inhoud krijgen door wijzigende sociale voorwaarden, zelfs indien de taal waarmee ze geuit worden dezelfde blijft. Ideeën die in een bepaalde historische periode progressief waren, kunnen reactionair zijn in een andere periode omdat ze andere klassenbelangen dienen. Verschillende ideologieën kunnen onderling verweven zijn. Dit was het geval met racisme en nationalisme, in het bijzonder onder de sociale voorwaarden van de 19de en de 20e eeuw. Enkel het marxisme kan die tegenstellingen verklaren door zich te baseren op de continuïteit van de veranderende sociale omstandigheden en niet enkel te kijken naar de ideologische schaduwen die deze sociale voorwaarden afwerpen.

Het marxisme kan verklaren waarom delen van klassen onder bepaalde omstandigheden ideologieën steunen die niet overeenstemmen met hun fundamentele belangen. Marx merkte op dat “de ideeën van de heersende klasse in elk tijdperk de heersende ideeën zijn.” Dit betekent dat de controle van de heersende klasse op de samenleving deze klasse de mogelijkheid biedt om gedeeltelijk ideologieën op te leggen die haar belangen in de samenleving versterken. Onder de juiste historische omstandigheden kunnen de ideologieën van racisme en nationalisme leiden tot een grotere verdeeldheid onder de werkende klasse en de armen waardoor ze zich niet verenigen tegen hun gemeenschappelijke uitbuiter, de kapitalistische klasse.

Lenin beschreef hoe de imperialistische fase van het kapitalisme en de koloniale expansie de sociale voorwaarden creëerde voor de Europese kapitalistische klassen om delen van de Europese arbeidersklasse ‘om te kopen’ door de vorming van een geprivilegieerde ‘arbeidersaristocratie’ die op opportunistische wijze steun gaf aan het racistische koloniale beleid als basis voor de eigen privileges. Vandaag wordt dat idee vaak misbruikt om de hele Europese arbeidersklasse af te schrijven. Maar zelfs in de 19de eeuw waar Lenin over schreef, op het hoogtepunt van het koloniaal bewind, ging het slechts over een deel van de arbeidersklasse die toegaf aan die omkoperij. Lenin legde bovendien uit dat de tegenstelling tussen het steunen van een ideologie die niet overeenkwam met de fundamentele belangen van de arbeidersklasse onvermijdelijk zou leiden tot een “verscherping van de onverzoenlijkheid tussen het opportunisme en de algemene en cruciale belangen van de arbeidersbeweging.”

De zwaktes van de burgerlijke methode

De wijze waarop het marxisme de sociale voorwaarden belicht die aanleiding geven tot het racisme en dit verder voeden, kan ook aangetoond worden door het te vergelijken met de zwaktes van de burgerlijke (dus de kapitalistische) academici in hun pogingen om racisme te verklaren. Als we hen omschrijven als burgerlijk is dit geen verwijt, het wijst enkel op de analysemethode.

De zwakte van de burgerlijke analyse kan samengevat worden als het falen om het onderzoek naar de sociale omstandigheden, de klassenverhoudingen in het bijzonder, centraal in de analyse te plaatsen. Burgerlijke academici kunnen in alle hoeken van de geschiedenis duiken, maar stellen racisme nog al te vaak voor als een ahistorisch fenomeen. Het wordt voorgesteld als iets wat altijd bestaan heeft, in plaats van iets wat ontstond onder bepaalde sociale voorwaarden op een specifiek punt in de geschiedenis. Het maakt dat ze de opkomst van nieuwe ideeën en vooroordelen niet kunnen verklaren en evenmin de omstandigheden begrijpen die de vorm van deze vooroordelen kunnen wijzigen. De burgerlijke benadering is uiteindelijk meer beschrijvend dan analyserend, deze benadering ziet de continuïteit niet waarmee nieuwe vormen van racisme verbonden worden met sociale omstandigheden en de klassenstrijd. Het maakt dat deze benadering bijgevolg niet in staat is om aan te geven hoe het racisme kan gestopt worden.

Dezelfde zwakte zien we bij een aantal Afrikaanse denkers. Het gaat om diegenen die het racisme op basis van reële vooroordelen van blanken toeschrijven aan alle blanken, los van tijd en plaats. Zij zien racisme eveneens als een ahistorisch fenomeen. Zonder historische verklaring van waarom de blanken tot racistische vooroordelen kwamen, wordt dus aangenomen dat dit racisme onbewust al aanwezig was in die perioden van de geschiedenis waar er geen contact was tussen de blanke en de zwarte bevolkingen en ze van elkaars bestaan niet afwisten.

 

De opkomst van het kapitalisme en het ontstaan van racisme

Het racisme ontstond door de sociale voorwaarden in Europa toen het kapitalisme aan zijn lange ontwikkeling begon. Vanaf de 15deeeuw begon de slavenhandel over de Atlantische Oceaan waarbij racistische vooroordelen ontstonden. Het racisme ontstond niet automatisch op het ogenblik dat de blanke proto-kapitalistische Portugese handelaren de West-Afrikaanse markt betraden op zoek naar zwarte slaven in de jaren 1440. De kapitalistische klasse moest eerst eeuwenlang maturiteit winnen vooraleer het racisme tot de meest ontwikkelde vorm van blanke suprematie zou komen. Op elk ogenblik in dit eeuwenlange proces werden de grote lijnen van racistische ideeën aangescherpt en versterkt door het verdedigen van de eigen economische belangen door de kapitalistische klasse, in het bijzonder de strijd om de arbeid, de toevoer ervan en de markten te controleren. De specifieke klassenbelangen, de klassenstrategieën die daarmee overeenstemden en de nodige ideologieën om dit te rechtvaardigen, veranderden doorheen de verschillende fasen van de kapitalistische ontwikkeling. De sleutel tot het begrip van racisme vinden we door de verschillende economische belangen te bekijken tegen de achtergrond van de klassenstrijd die eruit voortvloeide.

Voor we nagaan hoe de economische belangen van de kapitalistische klasse het racisme creëerden en in stand hielden, is het noodzakelijk om kort in te gaan op het karakter van vooroordelen en discriminatie in de feodale samenleving waaruit het kapitalisme ontstond.

Vooroordelen en discriminatie voor het kapitalisme

De sociale omstandigheden die nodig waren om ideeën als ‘ras’ en ‘natie’ ingang te laten vinden, waren afwezig in de feodale samenlevingen die het kapitalisme in Europa voorafgingen. Het idee van vooroordelen op basis van afkomst of huidskleur als basis voor permanente discriminatie botste met de belangen van de feodale heersende klasse en ging in tegen de ideologieën die het feodale bewind rechtvaardigden.

In de feodale samenleving was de christelijke katholieke godsdienst het dominante ideologische prisma dat de sociale omstandigheden weerspiegelde. De katholieke ideologie rechtvaardigde het feodale ‘binnenlandse beleid’ als een vaste hiërarchische sociale orde die was opgelegd door God. Iedereen werd geboren op een specifieke plaats in de hiërarchie: dit ging van de koning en de edelieden tot de gewone boeren. Voor het kapitalisme in Europa waren er geen natiestaten. Het feodalisme bestond uit kleinschalige politieke entiteiten die verenigd werden onder een monarch of een keizer die ver van de entiteit af stond. De massa van de plattelandsbevolking was levenslang verbonden met een stukje grond, kende geen mobiliteit, kon niet lezen of schrijven, er was geen grootschalige handel of massamedia. De sociale voorwaarden om tot een nationaal bewustzijn te komen, ontbraken dus. Het gebrek aan nationaal bewustzijn maakte het onmogelijk voor de feodale heersende klassen om zich op nationalisme te beroepen om hun heerschappij te rechtvaardigen. Daarbovenop zou dit doorgaans onmogelijk geweest zijn omdat de taal en de cultuur van de heersende klasse vaak verschillend was van die van de onderdanen.

De ontwikkeling van kapitalistische sociale verhoudingen en de opkomst van de kapitalistische klasse was noodzakelijk om druk te zetten in de richting van het vormen van natiestaten. De belangrijkste reden daartoe was de nood aan een voldoende grote nationale markt zodat de kapitalistische klasse de schaal van de productie kon vergroten om zo meer rijkdom te verzamelen. Eens dit proces van start gegaan was, stimuleerde het nationalistische ideologieën die ermee gepaard gaan.

In de loop van de ontwikkeling van het kapitalisme zouden racisme en nationalisme onderling nauw verbonden zijn. Er ontstonden conflicten over het karakter van de natie. Wie hoorde er wel bij en wie niet? Wat was de taal van de natie? Wat was de religie ervan? En zelfs: hoe zag de bevolking van de natie eruit? Dergelijke overwegingen gaven een aanzet tot nationalistische en zelfs racistische vooroordelen en discriminatie als antwoord op deze vragen als er niet meteen een duidelijk antwoord was.

In de feodale samenleving rechtvaardigde de katholieke doctrine van het ‘universalisme’ het feodale ‘buitenlandse beleid’ van expansie door verovering. Deze doctrine hield in dat alle mensen, los van hun afkomst of huidskleur, potentieel christelijke bekeerlingen waren. Het was de taak van christelijke heersers om hen in de pas te laten lopen. Deze doctrine rechtvaardigde de economische belangen van de feodale heersende klasse die zijn macht en rijkdom enkel kon vergroten door de verovering van nieuwe grondgebieden en van de boeren die ermee verbonden waren door hun geboorte. De uitbuitingsvorm in de feodale samenleving zag beiden als onafscheidelijk. Het bekeren van veroverde volkeren was vereist om de cirkel rond te maken tussen de ideologische rechtvaardiging van de verovering en de noodzaak om de boeren aan de grond geketend te houden.

De sociale voorwaarden van de feodale samenleving en de belangen van de feodale heersende klasse drukten de prékapitalistische vooroordelen en discriminatie uit in religieuze termen. ‘Verkeerde’ religieuze standpunten aanhangen en deze op verschillende manier uiten, waren de enige basis voor discriminatie. Dit kon opgelost worden door bekering. De belangen van de feodale heersende klasse vroegen om zo’n bekering. Deze vorm van toenmalige religieuze vooroordelen en discriminatie was al wat nodig was voor de feodale heersende klassen om het nastreven van de eigen belangen te verdedigen. De afkomst van een persoon of de huidskleur kon geen basis voor permanente discriminatie worden.

In hun strijd om de nieuwe heersers van de samenleving te worden, moesten de opkomende kapitalisten de feodale ideologieën die de oude samenleving rechtvaardigden breken. Het kapitalisme ging gepaard met de opkomst van nieuwe economische krachten en nieuwe vormen van uitbuiting die de sociale voorwaarden zouden creëren voor nieuwe vormen van vooroordelen en discriminatie.

Hieronder een korte schets van hoe enkele sleutelmomenten in de ontwikkeling van de kapitalistische samenleving zouden leiden tot racisme en hoe dit zou ontwikkelen doorheen de eeuwen.

Discriminatie op basis van afkomst

Een belangrijk keerpunt voor de ontwikkeling van racisme was het ondermijnen van de katholieke doctrine van het universalisme en de ontwikkeling van het idee dat een ‘verkeerde’ religie kon doorgegeven worden op basis van afkomst. Dit keerpunt kwam er in het 15eeeuwse Spanje. De Joodse en Moslim bevolkingen werden er voor de keuze geplaatst: uitsluiting uit de samenleving of bekering tot het christendom. Maar, en dit was nieuw, de bekeerde blijvers werden nog altijd gediscrimineerd omwille van hun ‘slechte bloed.’

Deze kleine bocht in de ideologie zou verregaande gevolgen hebben voor de wereldgeschiedenis. De oorsprong ervan lag in de klassenconflicten die ontstonden door de overgang van Spanje naar het kapitalisme en de consolidatie van een natiestaat. De ‘nieuwe christenen’ waren vooral proto-kapitalistische handelaren die een groeiende rijkdom en macht kenden. De feodale grondbezitters die hun macht zagen afnemen, waren jaloers op het nieuwe geld van de bekeerlingen en gebruikten hun feodale politieke instellingen tegen de klassenrivalen. Er kwamen wetten die ‘nieuwe christenen’ uit de ambtenarij sloten, uit de kerkelijke hiërarchie, uit de professionele organen en de handels- en ambachtsgilden. De bedoeling van de grondbezitters was niet om de ‘nieuwe christenen’ te vernietigen, maar om hun eigen politieke macht te versterken en een aandeel te verwerven in de groeiende geldeconomie die gedomineerd werd door de handelaars. De nieuwe wetten waren meer een dreigement tegen handelaars die niet meewerkten, ze werden slechts selectief toegepast.

Als de grondbezitters hun klassenstrijd tegen de handelaars succesvol wilden voeren, was het noodzakelijk om een basis voor discriminatie te behouden, zelfs nadat de handelaars ervoor ‘kozen’ om zich te bekeren. Het antwoord werd gevonden door voort te bouwen op de voorafgaande situatie, het voorheen weinig verspreide idee van ‘edel bloed.’ Dit was een periode waarin de Spaanse natiestaat zich consolideerde en het Spaanse feodalisme macht verloor, het was een cruciale fase in de ontwikkeling van het kapitalisme. De verhoudingen tussen de klassen maakten dat het om een Spaans sprekende christelijke natie moest gaan, wat de discriminatie tegen de ‘nieuwe christenen’ versterkt.

In deze vroege vormen van racistische discriminatie en van proto-nationalisme speelde religie nog een grote rol. Het was ook het begin van een lange wisselwerking tussen discriminatie en nationalisme. De klassenstrijd van de vijftiende eeuw in Spanje bracht belangrijke nieuwe ideologische kleuren op het palet van de klassenstrijd. Het was geen ideologisch wapen van de opkomende kapitalisme, maar wel van de tanende feodale grondbezitters. Dit onderlijnt de complexe verhouding tussen sociale voorwaarden en ideeën en ideologieën. De kapitalistische klasse zou, naarmate ze aan maturiteit won, de ideologische zaden die in deze periode van feodalisme in verval gezaaid waren oogsten en gebruiken voor de eigen klassenbelangen. Het is een ironie van de geschiedenis dat de eerste slachtoffers van een vorm van racisme, de ‘nieuwe christelijke’ handelaars, zich in Spanje en Portugal bevonden, de pioniers van de slavenhandel over de Atlantische Oceaan die aanleiding zou geven tot het ontstaan van het anti-zwarte racisme in latere eeuwen.

De kapitalisten vinden god opnieuw uit

De katholieke doctrine van het ‘universalisme’ kon niet op tegen de groeiende economische belangen van de proto-kapitalistische handelaarsklasse die de Atlantische slavenhandel opzette vanaf het midden van de 15de eeuw. Eeuwen van theologisch debat volgden over de moraliteit van het maken van slaven onder potentiële zwarte bekeerlingen. In Noord-Europa, vooral in Groot-Brittannië en Nederland, maakten de opkomende kapitalistische handelaars een meer beslissende breuk met de katholieke kerk. Ze vonden het christendom opnieuw uit om hun eigen klassenbelangen te weerspiegelen. Dat was de nieuwe stroming van het protestantisme.

De opkomende kapitalistische klasse streed om een einde te maken aan de feodale beperkingen in de samenleving die een obstakel waren voor de accumulatie van rijkdom en het nastreven van politieke macht. Het protestantisme wapende de opkomende kapitalistische klasse met een ideologisch wapen om in te gaan tegen de ideeën die de sociale feodale orde als opgelegd door god rechtvaardigden. In tegenstelling tot de strakke sociale controle van de katholieke kerk, kwam de protestantse ideologie op voor de mogelijkheid van een persoonlijke band met god die niet in goede banen geleid werd door de katholieke hiërarchie. Deze ‘democratisering’ van het christendom betekende dat elk aspect van de katholieke ideologie nu ter discussie stond. Er ontstonden protestantse sekten die de zogenaamde heiligheid van de feodale samenleving betwistten en daarvoor beroep deden op nieuwe, vaak tegenstrijdige, interpretaties van de bijbel.

De Calvinistische protestantse sekte was de meest rechtlijnige uitdrukking van de economische belangen van de opkomende kapitalistische klasse. Engels omschreef het als “aangepast aan de meest stoutmoedige bourgeoisie van die tijd.” De calvinistische ideeën van ‘voorbestemdheid’ en ‘goddelijke roeping’ maakten van het accumuleren van rijkdom een teken van gods steun.

De Afrikaner Broederbond die in de eerste helft van de 20ste eeuw de positie van een Afrikaner kapitalistische klasse wilde consolideren, baseerde zich op het calvinisme. Enkele decennia later ontstonden er tal van gelijkaardige stromingen in verschillende protestantse kerken in Afrika. Deze weerspiegelen de economische belangen van de nieuwe middenklasse en de hoop van de werkenden en armen. Ze hebben de ‘democratisering’ van het christendom door het protestantisme tot in het absurde doorgetrokken. Ze vormen stromingen rond charismatische ‘profeten’ die uit zijn op persoonlijke verrijking en dat voorstellen als een goddelijke gunst.

De nieuwe kapitalistische protestantse ideologie leidde op zich niet tot racisme. Het racisme ontstond door andere krachten in de samenleving. Het protestantisme bereidde de weg voor om het katholieke ‘universalisme’ aan de kant te schuiven. Dat universalisme vormde een zekere ideologische rem op de ontwikkeling van permanente niet-religieuze vormen van vooroordelen en discriminatie. Het is dan ook nuttig om de veranderende vorm van christendom te beschrijven in dit verhaal over de historische ontwikkeling van racisme. In een context van verschillende protestantse sekten die zich baseren op een ‘directe band’ met god was het veel gemakkelijker voor de individuen die verantwoordelijk waren voor de ‘interpretatie’ van de geschriften of voor het ontvangen van ‘openbaringen’ om de vooroordelen van de tijd en de klassenbelangen van de eigen congregaties te weerspiegelen.

Dit verklaart het anders tegenstrijdige fenomeen van verschillende protestantse sekten die steun gaven aan de zwarte slavernij en andere vormen van racistische discriminatie op bepaalde historische momenten terwijl anderen hiertegen gekant waren. De discussies in de protestantse Nederlandse gereformeerde kerken in Zuid-Afrika onder de apartheid zijn een voorbeeld van het belang van deze bocht rond racisme in de ideologische bovenbouw van de samenleving. De aanvankelijke algemene steun voor apartheid brak geleidelijk af en werd een mengeling van steun, verzet en alles tussenin naargelang de ontwikkeling van de klassenstrijd.

De Atlantische slavenhandel en het ontstaan van anti-zwart racisme

Het belangrijkste kapitalistische economische belang dat de sociale voorwaarden voor anti-zwart racisme zou creëren, was de Atlantische slavenhandel. De geschiedenis van de slavernij is in het algemeen nochtans geen geschiedenis van racisme. De slavernij van het oude Griekenland en het oude Romeinse Rijk was niet gebaseerd op huidskleur. In die samenlevingen konden mensen van alle kleuren aan slavernij onderworpen worden. Het was niet mogelijk voor het racisme om ingang te vinden op deze basis.

In de vroege kapitalistische periode behield de slavernij een multiraciaal karakter. Toen de eerste slavenschepen in Afrika aankwamen in de jaren 1440 en een handel opzetten met West-Afrikaanse heersers om zwarte slaven te kopen, bestond deze handel naast de West-Afrikaanse praktijk om oorlogsgevangenen slavenarbeid te laten verrichten, de lang bestaande trans-Sahara slavenhandel onder controle van de Noord-Afrikaanse moslims en de nog steeds bestaande slavernij van blanken in delen van Europa.

Het verschil met de Portugese handelaars en hun vroegere concurrenten was dat de Portugezen de opkomende kapitalistische klasse weerspiegelden terwijl de laatsten een overblijfsel vormden van de oude sociale vormen die het kapitalisme snel opzij zou schuiven. De proto-kapitalistische klasse van handelaars zou de slavernij terug uitvinden. Ze gebruikten deze nieuwe slaven in het pas veroverde Amerika en maakten er een grote kapitalistische operatie van. Het was enkel op basis van de kapitalistische slavernij dat de sociale voorwaarden ontstonden voor de opkomst van een anti-zwart racisme aangezien de slavernij in dit geval, voor het eerst, een exclusief zwarte aangelegenheid was.

Het zou echter nog heel wat jaren duren voor het zo ver was. Het eerste slavenschip met zwarte slaven maakte de oversteek vanuit Afrika in 1510. Vijftig zwarte slaven werden overgebracht naar het door Spanje gecontroleerde eiland Hispaniola (het huidige Haïti en de Dominicaanse Republiek). Deze ‘vernieuwing’ gebeurde omdat de inheemse bevolkingen die eerst aan slavernij onderworpen werden om in de nieuwe zilver- en goudmijnen of op de nieuwe plantages van tabak en suiker te werken, te snel overleden aan ziektes die door de Europeanen werden meegebracht. Tot in de 17de eeuw bleef de Atlantische slavenhandel relatief beperkt in vergelijking met wat zou komen. De sociale voorwaarden voor een algemeen en aanhoudend anti-zwart racisme waren nog onvoldoende gerijpt.

Om de omvang van de Atlantische slavenhandel te begrijpen, is de vraag naar arbeid in de nieuwe Amerikaanse kolonies doorslaggevend. Die nieuwe kolonies waren op hun beurt afhankelijk van de ontwikkeling van het kapitalisme in Europa en de creatie van nieuwe markten. Het keerpunt was in de 17de eeuw toen suiker het belangrijkste product van het Caraïbisch gebied en Zuid-Amerika werd. Hierdoor werd de vraag naar arbeidskrachten snel groter en dit werd het gemakkelijkste ingelost door de invoer van zwarte slaven uit Afrika.

De twee daaropvolgende eeuwen zouden meer dan 12 miljoen zwarten als slaven naar Amerika gebracht worden. Ze vormden een grote slavenbevolking. Hun status als slaaf, de laagste positie op de sociale ladder, werd onafscheidelijk van de huidskleur. Hierdoor ontstonden de sociale voorwaarden voor anti-zwart racisme. De marxistische historicus Eric Williams beschreef in zijn boek ‘British Capitalism and British Slavery’: “de kenmerken van de mens, zijn haar, huidskleur en tandvlees, zijn ‘submenselijke’ kenmerken, vormden pas nadien het voorwerp van een rationalisering om een eenvoudig economisch feit te rechtvaardigen: de kolonies hadden nood aan arbeid en deden beroep op de zwarte arbeid omdat deze het goedkoopste en beste was.”

Anti-zwart racisme ontstond en zou niet meer verdwijnen. Het bestond in de kolonies en in de steden die voordeel haalden uit het bestaan ervan. Toen er een einde kwam aan de slavernij in de 19de eeuw, betekende dit niet het einde van de racistische vooroordelen die ermee gepaard gingen. Williams merkt op: “de ideeën [racisme] die gepaard gingen met deze belangen [slavernij] bleven nog lang bestaan nadat deze belangen verdwenen. Het oude kwaad bleef bestaan en was des te erger omdat de belangen waarmee ze overeenstemden niet meer bestonden.” Het racisme bleef niet enkel bestaan vanuit historische inertie. Ondanks het einde van de Atlantische slavenhandel had het kapitalisme nood aan racisme om nieuwe economische belangen te rechtvaardigen.

De Noord-Amerikaanse weg naar racisme

Onder verschillende sociale voorwaarden volgde de ontwikkeling van slavernij en anti-zwart racisme een andere weg in de Noord-Amerikaanse kolonies. Na verschillende mislukte pogingen om de inheemse bevolking aan slavernij te onderwerpen, deden de Noord-Amerikaanse grondeigenaars beroep op blanke contractarbeiders om het tekort aan arbeidskracht op te vangen. Het betekende in de praktijk dat arbeiders tot zeven jaar als virtuele slaven werkten vooraleer ze vrijgelaten werden. In de 150 jaar voor het einde van de 18de eeuw werden tot 250.000 Engelse, Ierse, Duitse en andere arme blanke werkenden naar de Noord-Amerikaanse kolonies gestuurd om te werken. De dodentol als gevolg van te hard werken en een slechte behandeling, maar ook het gemak waarmee de contractperiode verlengd werd, maakte dat velen als virtuele slaven stierven.

In deze periode was er een aanhoudende komst van zwarten die door slavenhandelaars verkocht warden. Er was echter nog geen systeem van openlijke slavernij in Noord-Amerika. Bij aankomst werden deze zwarte slaven contractarbeiders die in het bestaande systeem werden ingevoegd. Zwart zijn betekende niet automatisch dat je een slaaf was. Sommigen slaagden erin om vrijheid te bekomen en zouden zelf contractueel personeel onder zich hebben.

Op de plantages werkten zwarte en blanke arbeiders samen. De gezamenlijke ellende en een gevoel van klassensolidariteit maakten dat er geen racisme ontstond onder de uitgebuitenen. Onder de heersende klasse ontstonden allerhande vooroordelen om de brutale behandeling van arbeiders te rechtvaardigen, zowel de zwarte als de blanke arbeiders. Ze werden ontmenselijkt en voorgesteld als het vuil van de straat. Een expliciet anti-zwart racisme had geen nut in deze sociale voorwaarden en kwam dan ook niet op. Dit zou echter veranderen in de loop van de klassenstrijd.

Het keerpunt in de ontwikkeling van het anti-zwart racisme in Noord-Amerika was in 1676 met de Bacon Rebellion in Virginia. In deze opstand tegen de aristocratische grondbezitters kwamen zwarte en blanke arbeiders, landloze vrije arbeiders en kleine boeren bijeen. De opstand werd brutaal de kop ingedrukt. De laatste groep opstandelingen werd vermoord. Deze groep die samenspande in een uiting van klassensolidariteit en vastberadenheid om tot het bittere einde te strijden, bestond uit “tachtig negers en twintig Engelsen,” aldus het toenmalige verslag ervan. Dit boezemde de heersende klasse angst in.

Na de onderdrukking van de Bacon Rebellion zou de heersende klasse in een voorloper op het apartheidsregime van decennia later een bevoorrechte middenlaag ontwikkelen als een sociale buffer voor het bewind van de heersende klasse. De mogelijkheid van een scheidingslijn was in het 17de eeuwse Virginia even duidelijk als in het Zuid-Afrika van vlak voor de apartheid: blank moest van zwart gescheiden worden. De wettelijke positie van de blanke arbeiders werd verbeterd. Hen slaan werd verboden. Toen de periode van dwangarbeid stopte, kregen de blanken “graan, geld, een wapen, kledij en 50 acres grond” zodat ze een belang hadden in de bestaande samenlevingsvorm.

De zwarte arbeiders daarentegen verloren al hun rechten. Dwangarbeid werd omgezet in levenslange slavenarbeid. Op de grote plantages werden blanke en zwarte delen afgescheiden waarbij de blanken betere kledij en gemakkelijker werk kregen. De blanken kregen te horen dat ze ‘superieur’ waren en racistische vooroordelen werden bewust aangemoedigd. Racisme en nationalisme gingen hand in hand waarbij ‘Engels zijn’ voor het eerst expliciet werd omschreven als ‘blank zijn.’

De vestiging van zwarte slavernij en de latere katoenteelt in het zuiden zorgden ervoor dat het slavensysteem sterk kon ontwikkelen in de zuidelijke staten van de VS. De racistische ideologie die hierop ontstond, zou het einde van de zuidelijke slavernij in 1865 lang overleven. In 1876 werden de nieuwe racistische afscheidingswetten van Jim Crow in het zuiden ingevoerd. Deze voorbode van wat apartheid zou worden, bestond tot in de jaren 1960.

De vroege wetenschap vindt ‘rassen’ uit

Zoals we opmerkten, was religie het enige ideologische prisma dat de sociale voorwaarden van de feodale samenleving weerspiegelde. Het kapitalisme paste de religie aan om de eigen belangen te weerspiegelen, maar het stimuleerde ook nieuwe manieren om naar de wereld te kijken. Deze zouden in concurrentie gaan met de godsdienst. De ontwikkeling van de moderne wetenschappelijke methode van observatie en experimenten in de 16de eeuw vormden een ‘wetenschappelijke revolutie.’ Deze liet het menselijk begrip van de wereld toe om grote stappen vooruit te zetten. De klassenstrijd zou onvermijdelijk een uitdrukking vinden in deze nieuwe wetenschappen.

De kapitalistische klasse vond in de vroege moderne wetenschap een nieuw kader om vooroordelen te vestigen en racistische discriminatie te rechtvaardigen doorheen het nieuwe idee van ‘ras.’ De opbouw van dit idee weerspiegelde veeleer de bestaande sociale ongelijkheid van die tijd en niet een of andere ‘natuurlijke’ ongelijkheid. Pogingen van wetenschappers zoals Carl Linneaus in de vroege 18de eeuw om de natuur op hiërarchische wijze in te delen met mensen aan de top werden gevolgd door pogingen om de verschillen tussen mensen hiërarchisch uit te drukken. In de Spaanse kolonies werden de racistische categorieën van de apartheid voorafgegaan door een systeem van ‘castas.’ Er waren meer dan 100 verschillende uitgewerkte menselijke ‘hiërarchieën’ met zestien verschillende classificaties op basis van huidskleur en afkomst. De sociale voorwaarden verhinderden echter de ontwikkeling van de castas tot een rigoureus systeem van segregatie.

Raciale maar ook klassenverschillen werden voortaan gerechtvaardigd als ‘natuurlijk.’ Als ze natuurlijk waren, konden ze natuurlijk blijven bestaan. De ideologische basis werd gelegd voor latere pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën die ingang zouden vinden bij de meest monsterlijke vormen van blank racisme in de 19e en 20e eeuwen.

Het liberale bedrog

Een andere nieuwe ideologische ontwikkeling in de kapitalistische samenleving die het racisme zou stimuleren, was ironisch genoeg de ontwikkeling van de verlichtingsideeën van individuele rede en individuele rechten zoals deze verdedigd werden in de Franse Revolutie. Deze ideeën ontwikkelden als een ander uitgangspunt van waaruit de kapitalistische klasse de klassenstrijd tegen het feodalisme kon rechtvaardigen. In werkelijkheid werden niet de ‘rechten van de mens’ gepropageerd maar die van de kapitalistische klasse. Geen enkel recht was belangrijker dan het recht op privaat bezit. Om alle klassen achter het kapitalisme te scharen in de strijd tegen het feodalisme moesten deze rechten in revolutionaire termen gesteld worden waarbij ze voor iedereen van toepassing waren.

Na de overwinning van het kapitalisme op het feodalisme hadden de kapitalisten niet de bedoeling om consistent te zijn met de revolutionaire ideologie. Het was niet de bedoeling om de nieuwe politieke macht met de arbeidersklasse te delen, laat staan om de enorme bron van winsten die de Atlantische slavenhandel en de zwarte slavernij in Amerika vormde op te offeren. De kapitalistische klasse zou de arbeidersklasse en de slaven verder uitsluiten van politieke rechten om de uitbuiting op te drijven. Er was nood aan ideologieën die beperkingen stelden aan wat voorheen als ‘universele’ rechten werden voorgesteld. Het racisme dat al bestond op de kap van de Atlantische slavenhandel werd versterkt en zou verder ontwikkelen om de uitsluiting van zwarten uit de nieuwe kapitalistische ‘vrijheid’ te rechtvaardigen.

Dit kon slechts gedeeltelijk slagen. De arbeidersklasse en de slaven hadden de kapitalistische klasse op haar woord genomen. De zwarte slaven van Santa Dominguo kwamen in opstand om de Franse Revolutie te ondersteunen. Die revolutie genoot in haar vroegste fasen een enthousiaste steun van de werkende massa’s. Het instinctieve verzet van de Franse massa’s tegen de slavernij werd door de marxistische historicus C.L.R. James als volgt omschreven: “In deze paar maanden waar de massa’s het dichtst bij de macht kwamen, vergaten ze de zwarten niet. Ze zagen in hen broeders. De slavenhouders die ze kenden als aanhangers van de contrarevolutie werden gehaat aangezien de Fransen zelf geleden hadden onder de onderdrukking door de contrarevolutionairen. Het was niet alleen in Parijs zo, maar in heel revolutionair Frankrijk. ‘Dienaars, boeren, arbeiders, dagarbeiders op de velden in heel het land kenden een virulente haat tegen de ‘aristocratie op basis van huid’. Ze waren zo begaan met het lijden van de slaven dat ze geen koffie meer dronken, ze dachten immers dat koffie gedrenkt was in het bloed en zweet van mensen die tot bruten omgevormd werden. De nobele en genereuze werkende bevolking van Frankrijk: zij zullen door de zonen van Afrika en al wie de mensheid lief heeft herdacht worden met dankbaarheid en affectie. De bemiddelde liberalen in Frankrijk daarentegen…”

Het opportunistische aanvankelijke verzet van de kapitalistische klasse tegen slavernij was enkel gericht op het verkrijgen van de steun van de arbeidersklasse voor hun revolutie. Bij de eerste kans werd dit verzet ingetrokken. De vroegere slaven van Santa Dominguo moesten hun strijd verderzetten, nu tegen de krachten van de nieuwe kapitalistische regering van Frankrijk. Ze wonnen de strijd en slaagden erin om in 1804 de eerste zwarte republiek in de geschiedenis te vestigen in Haïti.

Kolonialisme en monopoliekapitalisme

Zoals de Afrikanen geen slaaf warden omdat ze zwart waren, werd Afrika evenmin gekoloniseerd in de 19de eeuw omdat de bevolking zwart was. De racistische rechtvaardiging voor het kolonialisme was een ideologische weerspiegeling van een meer fundamenteel economisch proces. Anti-zwart racisme was al sterk gevestigd in de 18de eeuw. Maar aan de vooravond van de ‘strijd om Afrika’ in de jaren 1870 was 90% van het Afrikaanse continent nog niet gekoloniseerd door Europa.

Lenin schreef in ‘Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme’ dat in Groot-Brittannië, de toenmalige dominante macht, “in de jaren 1840-1860, toen de vrije concurrentie in Engeland haar grootste bloei doormaakte, de leidende burgerlijke politici tegen de koloniale politiek waren en de bevrijding van de koloniën, hun volledige afscheiding van Engeland als een onvermijdelijke en nuttige zaak beschouwden.” Dit was zo omdat de doctrine van ‘vrijhandel’ en ‘vrije concurrentie’ overeenkwam met de economische belangen van de kapitalistische klasse op dat ogenblik. Het kolonialisme kwam daar niet mee overeen.

De verdere ontwikkeling van het kapitalisme in Europa leidde tot een opgang van monopoliekapitalisme. De ‘vrije’ concurrentie was uitgeleefd. Het industriële en bankkapitaal was steeds meer geconcentreerd en kwam samen in wat Lenin omschreef als het “financiekapitaal.” De export van dit financiekapitaal in nieuwe markten werd cruciaal voor de belangen van de kapitalistische klasse. De concurrentie onder de kapitalistische machten om markten te veroveren voor het eigen financiekapitaal en als manier om toegang tot grondstoffen te hebben, werd intenser. Het al erg hypocriete liberalisme zou op deze manier de weg voorbereiden voor het nationalisme en het kolonialisme. Lening legde uit: “Er valt dus niet aan te twijfelen, dat de opkomst van het monopolistische kapitalisme, van het financierskapitalisme, in verband staat met de verscherping van de strijd om de verdeling van de wereld.” De klassenstrijd tussen concurrerende Europese nationale kapitalistische klassen was een belangrijk motief voor het kolonialisme.

Het feit dat het anti-zwarte racisme al bestond, bespaarde de kapitalisten de tijd om het te moeten uitvinden. Zoals steeds vereisten de nieuwe economische belangen aanpassingen aan het racisme. Blanke supremacistische ideeën en pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën kenden een opgang om de koloniale verovering van niet alleen de zwarten in Afrika maar ook de Aziatische bevolking te rechtvaardigen. Als de blanke Europese kapitalistische klassen de hele wereld domineren, was het gemakkelijker om de ‘superioriteit’ van het eigen ras te benadrukken in plaats van specifieke elementen van ‘minderwaardigheid’ van andere rassen. Deze ideeën waren niet volledig nieuw, maar de noodzaak om het kolonialisme te rechtvaardigen bracht ze tot nieuwe hoogtepunten. Op basis van deze ideeën werden grote delen van de wereld overheerst en de mensen die er woonden werden aan uitbuiting onderworpen. De 20e eeuwse strijd voor nationale bevrijding in de koloniale wereld zou dan ook een kenmerk van antiracistische strijd aannemen, zeker in de ideologische uitdrukking van Afrikanistische ideeën en andere zwarte nationalistische ideeën die overeenstemden met de belangen van de zwarte elite die haar positie wilde vestigen.

De opkomst van de arbeidersklasse en de reactie van het nationalisme

Zoals eerder beschreven kwamen de nationalistische ideologieën in Europa op vanuit de economische belangen van de kapitalistische klasse. Het nationalisme was in essentie een progressief ideologisch wapen in de handen van de kapitalistische klasse die strijd voerde tegen de heersende feodale klasse. Maar zodra de kapitalistische klasse de politieke macht in het grootste deel van Europa verworven had, moest ze meteen de nieuwe klassenvijand van de werkenden afblokken. Zelfs in de Franse Revolutie van 1789 en nadien in de revoluties van 1848 doorheen Europa waren de eisen van de werkende massa’s steeds meer in tegenspraak met de belangen van de kapitalistische klasse waarmee de massa’s doorgaans nog een alliantie vormden tegen de feodale samenleving. In de beweging van de Chartisten in Groot-Brittannië in de jaren 1840, de publicatie van het Communistisch Manifest in 1848, de eerste arbeidersstaat in de kortstondige Parijse Commune van 1870 en in de opkomst van de vakbonden, toonde de arbeidersklasse dat Marx het bij het rechte eind had toen hij stelde dat het kapitalisme zijn eigen grafdelvers voortbracht.

Het reactionaire nationalisme werd een belangrijk element voor de kapitalistische klasse om klassenongelijkheid en uitbuiting in Europa te rechtvaardigen. Het was een tegenhanger van het racisme dat de uitbuiting in de kolonies rechtvaardigde. De twee zouden steeds meer samengaan. Tegenover de oproep van de revolutionaire arbeidersklasse voor klassensolidariteit, klassenstrijd en internationalisme plaatsen de kapitalistische klassen nationale en raciale solidariteit, de strijd van naties en nationalisme. De basis van zowel racisme en nationalisme in de kapitalistische sociale voorwaarden werd duidelijk door de opkomst van de revolutionaire arbeidersbeweging die beide ideologieën moest overkomen in de strijd voor een samenleving georganiseerd op de eigen klassenbelangen, een socialistische samenleving. Marxisme is de ideologie die het meest consistent is met de fundamentele belangen van de arbeidersklasse en bijgevolg is het ook het meest consistent in het verzet tegen racisme.

De kapitalistische klassen hertekenden hun ideologisch wapen van het nationalisme meermaals om de nieuwe tegenstander van de arbeidersklasse te bestrijden en alle mogelijke vormen van racistische en etnische vooroordelen te benutten. Racistische ideeën ontwikkelden eeuwenlang en de kolonialisten slaagden erin om dit met nationalisme te combineren wat het ideologische arsenaal van het kapitalisme versterkte.

De meest extreme vorm van kapitalistische reactie tegen de revolutionaire strijd van de arbeidersklasse zagen we in de 20e eeuw in de vorm van het fascisme. In de onmiddellijke nasleep van de overwinning van de arbeidersklasse in de Russische Revolutie van 1917 en de revolutionaire bewegingen voor socialisme die Europa overspoelden, gecombineerd met de kapitalistische crisis van de Grote Depressie in de jaren 1930, werd het fascisme het laatste redmiddel van de wanhopige kapitalistische klasse die op het punt stond om haar macht te verliezen. De belangrijkste taak van het fascisme was om de georganiseerde macht van de arbeidersklasse te breken. De ideologische uitdrukking van deze kapitalistische reactie combineerde een extreem racisme met een imperialistisch expansionistisch nationalisme en een virulent anti-socialisme.

Een geschiedenis van strijd

Doorheen de geschiedenis van het kapitalisme en de ontwikkeling van het racisme, hebben de uitgebuite massa’s, de slaven en de arbeidersklasse, racistische verdeeldheid overstegen in hun strijd tegen de kapitalistische klassenverschillen en de klassenuitbuiting waar het racisme op gebaseerd is. De eerste zwarte slavenrevolte vond slechts 12 jaar na de aankomst van de eerste zwarte slaven in Hispaniola plaats. Nog eens tien jaar later verenigden de zwarte en inheemse slaven zich in een gezamenlijke opstand op hetzelfde eiland. De volledige geschiedenis van slavernij op het Amerikaanse continent ging gepaard met slavenopstanden.

We hebben al gewezen op de eenheid van zwart en blank in de Bacon Rebellion en de succesvolle Haïtiaanse revolutie die gesteund werd door de blanke arbeidersklasse in Frankrijk. De Europese arbeidersklasse speelde ook een belangrijke rol in de afschaffing van de Atlantische slavenhandel en in de Amerikaanse Burgeroorlog die een einde maakte aan het slavensysteem in het zuiden. De koloniale revoluties in Afrika en Azië in de 20e eeuw en de burgerrechtenbeweging in de VS hebben die vastberaden strijd voor het recht op zelfbeschikking en echte gelijkheid verdergezet. Waar de arbeidersklasse zich organiseert op basis van marxistische en socialistische ideeën die overeenkomen met de reële belangen van de klasse, steunt ze deze strijd. Waar dit niet gebeurde, was er meer ruimte voor een bewust beleid van verdelen om te heersen. Dit zagen we nergens zo sterk als in Zuid-Afrika.

 

Racisme in Zuid-Afrika en de strijd ertegen

Nergens ter wereld was het verband tussen ras, klasse en natie onderling zo sterk als in Zuid-Afrika met de vestiging van een racistisch apartheidsbeleid vanaf 1948. Toch bleven de klassenverhoudingen de sleutel waarmee de rassenverhoudingen kunnen verklaard worden. In 1982 publiceerde de Marxist Workers Tendency (MWT, de voorloper van de Workers and Socialist Party) de tekst “Africa’s Impending Socialist Revolution” waarin de klassenfundamenten van de blanke heerschappij en de apartheid als volgt werden omschreven:

“De eenheid van Zuid-Afrika die de [Zuid-Afrikaanse burgerij] in 1910 erfde, was een staat die grotendeels vorm gegeven was door het Britse imperialism en die afhankelijk was van imperialistische steun. Ondanks alle retoriek over ‘nationale onafhankelijkheid’ door delen van de Zuid-Afrikaanse burgerij, blijft het land tot op vandaag op cruciale vlakken afhankelijk van bijdragen door het wereldkapitalisme.

“Zelfs vandaag kunnen de beweringen van de heersende klasse over ‘onafhankelijk’ wapenproductie of de ‘onafhankelijke’ ontwikkeling van kernenergie, niet verstoppen dat het land op militair en technisch vlak afhankelijk blijft van de belangrijkste westerse machten. De aanhoudende politieke steun van de imperialistische regeringen aan de Zuid-Afrikaanse kapitalistische staat is eveneens duidelijk.

“Maar in tegenstelling tot die kolonies waar er weinig economische ontwikkeling was, volstond de buitenlandse steun aan Zuid-Afrika niet als basis voor de heersende klasse om haar heerschappij over de opkomende arbeidersklasse op te bouwen en te stabiliseren. Het kapitalisme was verplicht om zelf een sociale basis te zoeken onder de Zuid-Afrikaanse bevolking.

“De burgerij heeft over verschillende generaties heen steun onder de blanke middenklasse en de blanke arbeidersaristocratie opgebouwd tegen de zwarte arbeiders. De blanken werden apart gezet en ze kregen voordelen met een betere status dan zwarten. Op die manier kon het kapitalistisch bewind zich consolideren in Zuid-Afrika. Het nam de vorm aan van apartheid, van nationale onderdrukking en blanke privileges.

“Het ruwe materiaal voor een systeem van nationale onderdrukking werd in de oude koloniale situatie gevonden: in de verovering op de inheemse bevolking, het bestaan van blanke kolonisten op het platteland en in de steden, in de verschillen van cultuur en taal, in de import van geschoolde blanke arbeiders die veel meer verdienden dan de ongeschoolde zwarten.

“Dit ruwe materiaal van vooroordelen en privileges werd stelselmatig verder gekneed en ontwikkeld door de kapitalistische klasse en de opeenvolgende regeringen. De verdeeldheden in de samenleving werden bewust aangescherpt en verdiept om tot het moderne brutale apartheidssysteem te komen. In dit proces werd ook de opkomende zwarte middenklasse onderworpen aan veel elementen van de lasten en de vernederingen waar de zwarte arbeidersklasse onder gebukt ging.

“Zowel de sterktes als de zwaktes van de kapitalistische klasse in Zuid-Afrika komen tot uiting in het karakter van haar sociale basis.

“Enerzijds heeft de steun van de blanke middenklasse en de blanke arbeidersaristocratie de kapitalistische klasse generaties lang politieke stabiliteit geboden. Er was zelfs een zekere ruimte om te maneuvreren binnen de grenzen van de imperialistische dominantie. Deze blanke lagen vulden de rangen van het leger, de politie en de overheidsbureaucratie. Er werden onder de blanken ook voldoende ploegbazen en toezichters gevonden. Op basis van de racistische privileges vormden deze blanken een bastion voor de reactie, een bastion van miljoenen mensen tegen de werkende massa’s.

“Tegelijk wijst het racistische karakter van het kapitalistische bewind – met de noodzaak van onderdrukking van de volledige zwarte bevolking – op een zwakke positie van de Zuid-Afrikaanse burgerij.

“In de oudere kapitalistische landen van Europa ontstond het kapitalisme vanuit een kleinschalige productie die al lang bestond. Het maakte dat er aanvankelijk voldoende brede lagen van de middenklasse waren om als buffer te dienen tussen de burgerij en de opkomende arbeidersklasse. Pas met de overgang naar het imperialisme begon het kapitalisme steun te zoeken onder de hoogste lagen van de arbeidersklasse.

“In Zuid-Afrika daarentegen zorgde de late maar erg snelle kapitalistische ontwikkeling voor een scherpe polarisatie van de samenleving tussen de monopoliekapitalisten enerzijds en de massa’s van de werkenden anderzijds. Van bij het begin waren de middenlagen in de samenleving verwaarloosbaar. Er was geen ruimte voor de ontwikkeling van een middenklasse die een substantiële rol speelde in de productie. Dat was in het bijzonder zo voor de ontwikkeling van een zwarte middenklasse die van bij het begin gestopt werd.

“De sociale zwaktes van de middenklasse maakten het onmogelijk voor de burgerij om haar macht op deze laag te baseren. De burgerij moest voor de ontwikkeling van haar heerschappij steeds meer kijken naar verdeeldheid op basis van ras. Dit ging gepaard met het versterken van een blanke arbeidersaristocratie als aanvulling op de blanke kleinburgerij.

“Overal waar het kapitalisme bestaat, stimuleert het concurrentie en verdeeldheid onder de arbeiders waarbij deze elementen niet zomaar overstegen worden door puur spontane strijd. De ontwikkeling van een klassenbewuste leiding binnen de arbeidersbeweging is nodig om de strijd voor eenheid van de arbeidersklasse mogelijk te maken. De zwakke krachten van het marxisme in Zuid-Afrika en de rest van de wereld lieten ruimte aan de burgerij om een beleid van verdeel-en-heers te voeren met dodelijke gevolgen voor de arbeidersklasse.

“De creatie van een bevoorrecht deel van de arbeidersklasse – de blanken – gebeurde niet zonder conflicten. De burgerij was op elk ogenblik verplicht om de stabiele basis onder de blanke werkenden af te wegen tegen de winsteisen.

“Een racistische bescherming van jobs, toegang tot collectieve onderhandelingen, een grotere materiële welvaart, … werden allemaal met enige terughoudendheid toegekend aan de blanke arbeiders. Zoals bleek in de gebeurtenissen van de jaren 1890 tot 1922 en van de jaren 1930 tot 1950, gebeurde dit enkel om het grotere gevaar van de massa’s van de werkenden (de zwarten) af te houden en dus om de economische voordelen voor het kapitalisme te beschermen. De voorwaarden voor de toegevingen werden door de heersende klasse bepaald.

“De privileges voor de blanke arbeiders werden voorafgegaan door de repressie van hun afzonderlijke klassenacties (met als belangrijkste voorbeeld het neerslaan van de Rand Opstand van 1922). Die lagen van de blanke arbeidersklasse die geen toegang hadden tot de bijzondere voordelen die de heersende klasse voorzag – denk bijvoorbeeld aan de vrouwelijke textielarbeiders in de jaren 1950 – bleven steeds open staan voor een programma van strijd op basis van arbeiderseenheid.

“In dit systeem werd een cruciale rol gespeeld door de reactionaire leiding van de blanke arbeidersorganisaties. Deze leiders hebben stelselmatig samengewerkt met de kapitalisten om de verschillen op basis van huidskleur en de bijhorende privileges voor de blanke arbeiders te behouden. Deze leiders steunden in dat kader zelfs het aan banden leggen van de vakbonden door de staat.

“Dat is de structuur van klassencollaboratie die de basis vormt voor wat overkomt als een ‘heerschappij van de blanke minderheid.’”

Als we de verderzetting van het racisme in Zuid-Afrika meer dan 20 jaar na het einde van het apartheidsregime en meer dan 30 jaar nadat bovenstaande paragrafen warden geschreven willen begrijpen, dan moeten we ook kijken naar de analyse van de MWT van de aanpassingen in de klassenverhoudingen door het in 1994 onderhandelde akkoord dat ten minste formeel een einde maakte aan de nationale onderdrukking van de zwarte meerderheid.

Vanaf eind jaren 1980 werden de belangrijkste instellingen en wetten van de apartheid afgebouwd als reactie op de massabeweging van de zwarten, in het bijzonder de zwarte arbeiersklasse. Het onderhandelde akkoord van 1994 creëerde een burgerlijke grondwet en een burgerlijk parlement waarbij formeel erkend werd dat alle rassen gelijk waren in de democratische staat. De politieke macht (in de beperkte kapitalistische zin) werd aan de zwarte meerderheid overgedragen. In klassentermen betekent het akkoord van 1994 een compromis tussen de blanke kapitalistische klasse en de zwarte middenklasse in de ANC-leiding die hoopte om een zwarte kapitalistische klasse te worden. De blanke kapitalisten wilden enkel toelaten dat een deel van de zwarte middenklasse in deze richting kon ontwikkelen en ze wilden slechts met een beperkt deel van de zwarten de reële economische macht delen op basis van het privaat bezit van de economie. De kapitalistische economische fundamenten waar het apartheidsregime op gebaseerd waren, bleven gewoon bestaan.

Met de steun van het ANC was het mogelijk om heel wat onderdelen van de blanke privileges uit het tijdperk van de apartheid te behouden en te garanderen. Het akkoord van 1994 liet de fundamenten voor blanke privileges in het kapitalistische privaat bezit intact. In verhouding tot de meeste zwarten hebben de blanken vandaag nog steeds een betere huisvesting, beter onderwijs, betere jobs, betere gezondheidszorg en andere sociale diensten. De blanke middenklasse blijft de vrije beroepen en het eigendom van de kleine bedrijven domineren. De kapitalistische klasse is in grote mate blank en ook de middenlagen zijn nog steeds erg blank. De klassenongelijkheid heeft nog steeds een sterke rassenuitdrukking. De arbeidersklasse is hoofdzakelijk zwart. De kapitalistische klasse en de middenlagen zijn hoofdzakelijk blank. Dat zijn de moderne sociale voorwaarden voor de verderzetting van blanke privileges en het bijhorende gevoel van superioriteit met een expliciet racisme onder een deel van de blanke bevolking. Dit racisme wordt versterkt door het enorme gewicht van de historische inertie van het racisme uit het vroegere apartheidsregime.

In deze situatie blijven er elementen van een nationale kwestie bestaan. De verderzetting van blanke privileges blijft voeding geven aan een gevoel van nationale onderdrukking onder delen van de zwarte bevolking. De opkomst an de door zwarte studenten geleide campagne ‘Rhodes Must Fall’ aan de universiteit van Kaapstad is daar een uitdrukking van. Het is geen toeval dat deze campagne ontstond aan de universiteiten die een bastion van blanke privileges blijven – de zogenaamde ‘historisch blanke universiteiten.’ Racisme en nationale onderdrukking worden des te scherper aangevoeld door zwarte studenten in de sociale context van de universiteiten. De Rhodes-campagne uitte zich in ideeën van zwart bewustzijn. Dat was geen verrassing.

Vooroordelen op basis van ras en klasse zijn met elkaar verbonden

De veranderde klassenverhoudingen na 1994 en hun tegenstellingen blijven zich uitdrukken in varianten van het racisme. De angst van de middenklasse voor de arbeidersklasse komt vaak over als een blanke angst voor zwarten. Onder druk van het door crisis gekenmerkte 21ste eeuwse kapitalisme in Zuid-Afrika is de sociale positie van een deel van de blanke middenklasse erg onzeker geworden, zo is er een groeiende schuldenberg. De kleine Afrikaner boeren bestaan nog steeds als een significante laag, maar staan onder druk van de grote agrobusiness. Het rampzalige bewind door het ANC versterkt racistische ideeën onder de blanke middenklasse. Die ziet immers hoe een ‘zwarte regering’ verantwoordelijk is voor een economische crisis, slechter wordende infrastructuur en een samenleving die gekenmerkt wordt door corruptie en omkoperij die allemaal zwaar wegen op de middenklasse. Het bewind van het ANC is echter niet rampzalig omdat het een zwarte regering is, maar wel omdat het een kapitalistische regering is.

De meerderheid van de blanke middenklasse aanvaardt nu het nieuwe niet raciaal bepaalde bewind omdat het huidige bewind een aantal materiële voordelen beschermt. De blanke bevolking en zeker de blanke middenklasse blijft in deze zin dan ook een belangrijke buffer voor het kapitalistische bewind. De steun voor de nieuwe politieke machthebbers van het ANC is echter veel minder resoluut, het ANC wordt immers verantwoordelijk gesteld voor het verzwakken van de sociale positie van deze middenklasse.

De blanke middenklasse volstaat niet meer als buffer voor het Zuid-Afrikaanse kapitalisme onder ANC-bewind. Het zou voor het ANC politiek onmogelijk zijn om de buffer van het apartheidsregime zonder aanpassingen over te nemen. Het ANC is immers een instrument voor de belangen van de zwarte middenklasse die beroep doet op de zwarte arbeidersklasse om vooruit te gaan. Het apartheidsregime heeft de blanke bevolking gekneed tot een bevoorrechte middenlaag waarnaast het ANC uit noodzaak een ‘eigen’ middenlaag heeft ontwikkeld. Dat was het doel van het beleid van Black Economic Empowerment. Het heeft enerzijds geleid tot een kleine zwarte kapitalistische klasse en anderzijds – door ‘affirmatieve acties’, raciale quota, het openen van de ambtenarij, … – heeft het ANC bewust een zwarte middenklasse gecreeërd als sociale basis voor het kapitalisme in het algemeen en het ANC in het bijzonder.

Aan de oppervlakte lijkt het alsof de middenklasse steeds meer multiraciaal is. Blank en zwart hebben gemeenschappelijke klassenvooroordelen met een afschuw van de zwarte arbeidersklasse. De middenklasse meent dat het recht heeft op de eigen rijkdom en voordelen die bekomen zijn door ‘hard werken’, terwijl de arbeidersklasse ‘lui’ zou zijn en mits een zelfde inspanning als de middenklasse zelf uit de armoede kan geraken. Bij de blanke middenklasse gaat deze klassenafkeer gepaard met racisme, van brutaal racisme tot een paternalistische visie van ‘hulp’ aan de arme zwarten.

Dezelfde klassenvooroordelen bestaan onder de nieuwe zwarte middenklasse. Dat verklaart deels verwijten tegen de ‘kokosnoten’ of ‘Oreos’ – zwart aan de buitenkant, maar blank langs binnen. De Afrikanistische kijk op de samenleving die vooral in termen van ras en niet van klasse gebeurt, maakt dat er een vorm van haat tegen zwarten ontstaat in plaats van tegen de zwarte arbeidersklasse. Dit is de klassenbasis voor het idee van ‘zelfhatende’ zwarten en ‘geïnternaliseerd racisme.’ Zoals ‘slaaf’ geleidelijk aan hetzelfde betekende als ‘zwart’ op het Amerikaanse continent, zo is ‘zwart’ in Zuid-Afrika een synoniem voor ‘arm’, ‘arbeidersklasse’ en ‘inferieur’ in het algemeen aangezien ras en klasse zo nauw met elkaar verbonden zijn.

Ondanks gezamenlijke klassenvooroordelen heeft de blanke middenklasse geen gevoel van een gemeenschappelijk vertrouwen in zijn sociale positie. De middenklasse wordt integendeel gekenmerkt door tegenstrijdigheden. De blanke middenklasse van het ‘oude geld’ heeft geen vertrouwen in het ‘nieuwe geld’ van de zwarte middenklasse. Zoals steeds is de middenklasse een erg diverse laag waarbij de rijkdom afhangt van verschillende bronnen, van het bezit van kleine bedrijven over het bezit van grond tot vrije beroepen en natuurlijk ook de nieuwe, voornamelijk zwarte, laag van ‘tenderpreneurs’ (machthebbers die hun positie misbruiken om zelf contracten en tenders van de overheden binnen te halen). De zwarte middenklasse wordt afgeremd door het compromis van het ANC met de blanke kapitalistische klasse in 1994, het Zuid-Afrikaanse kapitalisme en het neoliberale beleid. De positie van de zwarte middenklasse is dan ook minder stabiel dan die van de door de overheid ondersteunde blanke middenklasse onder de apartheid. Een groot deel van de zwarte middenklasse is afhankelijk van gunsten en diensten van het ANC. De blanke middenklasse probeert de historische voorrechten te behouden, de zwarte middenklasse is niet in staat om de vooroordelen volledig te consolideren.

Het was slechts een kwestie van tijd voor de frustraties van de zwarte middenklasse die het niet haalde aan de kapitalistische eettafel of die niet tevreden was met de portie die haar toebedeeld werd, een politieke uitdrukking zouden vinden. Het kwam enerzijds tot uiting in de naar schatting een miljoen zwarte stedelijke kiezers die in de verkiezingen van 2014 overstapten naar de pro-kapitalistische door blanken gedomineerde Democratic Alliance in de hoop dat die partij voor een beter beheerd kapitalisme staat. Maar deze frustraties hebben anderzijds ook geleid tot raciale tegenstellingen tussen blank en zwart, onder meer omdat de blanke middenklasse de bedrijven en de vrije beroepen blijft domineren. We zagen dan ook de opkomst van de Economic Freedom Fighters die gebruik maken van een mengeling van populisme en anti-blank Afrikanisme. Deze mengeling van ideeën is een weerspiegeling van de klassenongelijkheid in de Zuid-Afrikaanse samenleving en van de frustratie van de zwarte middenklasse over haar positie. De EFF eisen dat de kapitalistische staat gebruikt wordt om een grotere zwarte kapitalistische klasse en zwarte middenklasse te consolideren dan wat het ANC gedaan heeft met een neoliberaal beleid. Ondertussen geniet de EFF-leiding zichtbaar van de privileges die aan het parlementaire pluche verbonden zijn.

De arbeidersklasse na 1994

Voor de zwarte kiezers was het omverwerpen van het blanke minderheidsbewind en de apartheid een belangrijke overwinning en een historische verovering van democratische rechten. Maar het leidde niet tot een grote verandering in de levensstandaard omwille van het voortbestaan van het kapitalisme. De blanke arbeidersklasse vormt doorgaans nog steeds een arbeidersaristocratie die het relatief beter heeft dan de zwarte arbeidersklasse. Deze positie wordt echter steeds meer ondermijnd waardoor er op termijn een tendens is tot het beëindigen van de segregatie van de arbeidersklasse, althans op vlak van levensstandaard. Tussen de Anglo-Boer oorlog en de vestiging van de apartheid was er al een klassendifferentiatie onder de blanke bevolking. Een niet-raciaal klassenbewustzijn kende toen een opmars in de steden waar blanke en zwarte arbeiders gemengd raakten. De apartheid stopte dit proces en versterkte de ontwikkeling van Afrikaner nationalisme om de sociale basis voor de Afrikaner elite te versterken.

Vanaf 1994 zag de blanke arbeidersklasse haar positie als arbeidersaristocratie aftakelen. Veel blanke arbeiders zien de dreiging van zwarte arbeiders die hun voorrechten ondermijnen en nieuwe concurrenten worden voor goede jobs en degelijke inkomens. Dat is de materiële basis voor racisme. Dit proces is een spiegelbeeld van de sociale voorwaarden die leiden tot xenofobie in de zwarte townships. Bij afwezigheid van collectieve strijd, grijpen de arbeiders en armen elke basis aan waarmee ze meer vooraan in de rij kunnen staan tegen een achtergrond van tekorten. Zonder een leiding met een klassenbewustzijn waarmee zowel blanke en zwarte arbeiders georganiseerd worden en delen van de middenklasse overgewonnen worden, zal de tendens niet automatisch in de richting van niet-raciale klasseneenheid gaan. Het gevaar is dat zowel de blanken als de zwarten terugvallen op racisme en nationalisme om hun positie relatief te verbeteren tegenover de anderen.

De kapitalistische crisis in Zuid-Afrika, de veranderde klassenverhoudingen na 1994 en de racistische erfenis van de apartheid vormen de sociale voorwaarden waarop tal van gevaarlijke en reactionaire racistische en nationalistische bewegingen en ideologiën ingang vinden. Enkel de arbeidersklasse kan dit potentieel afblokken. De arbeidersklasse heeft de macht om de samenleving uit de impasse te brengen waarin ze zit sinds het compromis van het ANC in 1994. De arbeidersklasse moet strijden voor socialisme en de controle over de economie in eigen handen nemen door de nationalisatie van de banken, mijnen, commerciële boerderijen, grote bedrijven en big business om deze onder democratische arbeiderscontrole te plaatsen. Enkel de strijd voor socialisme kan de klassenbasis waarop racisme en nationale onderdrukking bestaan veranderen. Dit is in de eerste en belangrijkste plaats de taak van de zwarte arbeidersklasse. Die arbeidersklasse kan haar onafhankelijke stempel op de situatie drukken door een massale arbeiderspartij te vormen. Dit belangt iedereen aan die de strijd tegen racisme in Zuid-Afrika ernstig neemt.

 

Klasse en ras

Na de catastrofes van de twee wereldoorlogen in de 20ste eeuw, oorlogen die zich inschreven in de racistische en nationalistische ideologieën die we in het tweede deel van dit dossier beschreven, bestond het ‘officiële’ beleid van de imperialistische kapitalistische klassen uit hypocriet antiracisme. Het racisme en raciale ongelijkheid in de 21steeeuw hebben echter wereldwijd een materiële basis in de aard van het systeem van klassenongelijkheid. Raciale ongelijkheid is een van de uitingsvormen van die klassenongelijkheid. Zolang de samenleving verdeeld is in klassen, bestaan er sociale voorwaarden voor racisme.

De intensiteit van racisme en het gebruik ervan als middel van discriminatie zal opgangen en neergangen blijven kennen die afhangen van de crisis van het kapitalisme en van de klassenstrijd. De kapitalistische klasse zal er gebruik van blijven maken als onderdeel van het reactionaire arsenaal aan middelen om de arbeidersklasse te verdelen. De enige beperking daarbij is het niveau van organisatie en de capaciteit van strijd door de arbeidersklasse. Wrede en vreemde combinaties van reactionaire ideeën en vooroordelen die in de woorden van Engels “eindeloze bronnen van ongevallen” vormen, zullen steeds opnieuw opgeworpen worden. Recent xenofoob geweld in Zuid-Afrika valt in die categorie. Bij afwezigheid van een arbeidersleiding werden de meest reactionaire racistische en nationalistische vooroordelen opgepikt door een deel van de massa’s, dat woedend is tegenover armoede, werkloosheid en ongelijkheid.

Wat is nu het meest doorslaggevend? Is het ras of is het klasse? Deze vraag wordt vaak opgeworpen in politieke discussies in Zuid-Afrika. Op basis van hun ahistorisch begrip van racisme zullen Afrikanisten doorgaans beweren dat ras belangrijker is. Marxisten beginnen met het uitgangspunt van de vraag te betwisten. Ja, voor marxisten is klasse het doorslaggevende element. Maar dit betekent niet dat ras onbelangrijk is en geen rol speelt in de klassenverhoudingen en dus ook in de klassenstrijd. Het is in de dialectische wisselwerking tussen klasse en ras dat het racisme opgang kende en het is in deze dialectische wisselwerking dat alle moderne vormen van racisme onstonden. C.L.R. James merkte op dat voor marxisten “de rassenkwestie ondergeschikt is aan de klassenkwestie. Maar de raciale factor negeren als een detail is bijzonder zware fout.”

Wie de geschiedenis van het racisme wil begrijpen, moet nagaan of het marxisme in staat is om de reële historische ontwikkeling ervan te verklaren. Wij denken dat dit het geval is. Maar dit is geen louter intellectuele oefening, het is de basis voor een gids tot actie in de strijd voor een socialistische toekomst. Als het marxisme de echte klassenbasis van het racisme blootlegt, is dit om er conclusies uit te trekken en met de arbeidersklasse de strijd voor socialisme aan te gaan als de enige manier om de kapitalistische basis voor racisme uit te schakelen.